Na het dikke boek van Geert Mak, Reizen zonder John, moest ik natuurlijk ook Reizen met Charley lezen, waar het dikke boek op gebaseerd is. In 2010 deden Geert Mak en zijn vrouw de reis van John Steinbeck en zijn hond nog eens opnieuw, precies vijftig jaar later. Om te zien hoe Amerika veranderd was. Net als Steinbeck dat gedaan had. Steinbeck reist 'van Long Island naar de Pacific en via Texas en het diepe zuiden terug naar New York. Hij reist met een speciaal voor deze reis gebouwde camper, de Rocinante, via kleine stadjes en groeiende steden naar schitterende oases in de wildernis en doet uitgebreid verslag van de obsessies en eigenaardigheden van de Amerikanen die hij onderweg tegenkomt.'* Wat dat boek zo bijzonder maakt, is zijn reisgenoot, een Franse poedel. De gesprekken die Steinbeck met hem voert. Gedurende de reis, ook al duurt die nog geen jaar, voel je Charley ouder worden, misschien is het de vermoeidheid, en dan is het de oude baas tegen de oude hond, en andersom, in al zijn aandoenlijkheid, zoals wanneer Charley de camper uit loopt en niet terugkomt en zijn baas hem gaat zoeken:
Charley was niet teruggekomen. Ik deed de deur open, floot hem en kreeg geen reactie. Dat bracht me terug tot de werkelijkheid. Ik greep mijn zaklantaarn en richtte zijn doordringende straal op de canyon. Het licht flitste op in twee ogen op zo'n vijftig meter afstand. Ik rende het pad op en trof hem starend in de ruimte aan, net zoals ik had gedaan.
'Wat is er, Charley, ben je niet in orde?'
Zijn staart wuifde langzaam zijn antwoorden. 'Ja, hoor. Het gaat prima, geloof ik.'
'Waarom kwam je niet toen ik je floot?'
'Ik heb je niet horen fluiten.'
'Waar staar je naar?'
'Weet ik niet. Naar niks, denk ik.'
'Nou, wil je niets eten dan?'
'Ik heb niet echt honger. Maar ik zal wel doen alsof.'
In de hut liet hij zich op de grond vallen en legde zijn kin op zijn poten.
'Kom op bed liggen, Charley. Laten we ons samen ellendig voelen.' Hij gehoorzaamde, maar zonder enthousiasme, en ik woelde met mijn vingers door zijn kuif en achter zijn oren zoals hij lekker vindt. 'Hoe is dat?'
Hij draaide zijn kop. 'Iets meer naar links. Ja, daar.'
'We zouden armzalige ontdekkingsreizigers zijn. Een paar dagen van huis en we hebben al medelijden met onszelf. De eerste blanke die hier kwam – ik geloof dat hij Narváez heette en ik meen dat zijn uitstapje zes jaar duurde. Schuif eens op. Ik zal het opzoeken. Nee, het duurde acht jaar – 1528 tot 1536. En Narváez zelf heeft het niet tot hier gehaald. Vier van zijn mannen wel. Ik vraag me af of zij ooit medelijden met zichzelf hadden. Wij zijn slap, Charley. Misschien is het tijd voor wat hoffelijkheid. Wanneer ben je jarig?'
'Weet ik niet. Misschien net als een paard, op 1 januari?'
'Zou het vandaag kunnen zijn?'
'Wie weet?'
'Ik zou een taart voor je kunnen bakken. Wel met cakemix, want dat is het enige wat ik heb. Maar met genoeg stroop en een kaarsje erbovenop.'
Charley bekeek de operatie met lichte belangstelling. Zijn malle staart hield een subtiel gesprek. 'Iedereen die je een verjaardagstaart voor een hond zou zien maken waarvan hij niet eens weet of hij jarig is, zou denken dat je van lotje getikt was.'
'Als je met die staart van je niet netter kunt spreken dan zo, is het misschien maar goed dat je niet kunt praten.'
Hij lukte vrij goed: vier lagen cake met stroop ertussen en een stompje van een mijnwerkerskaars erbovenop. Ik dronk op Charleys gezondheid met pure whisky terwijl hij at en de stroop oplikte. En toen voelden we ons allebei beter. Denk dan eens aan die groep van Narváez – acht jaar. In die tijd bestonden er nog echte mannen.
Charley likte de stroop van zijn snor. 'Waarom ben je zo melancholiek?'
'Omdat ik niets meer zie. Als dat je overkomt, denk je dat je nooit meer iets zult zien.'
Hij stond op en rekte zich uit, eerst zijn voorpoten en daarna zijn achterlijf. 'Laten we een stukje de heuvel op lopen,' stelde hij voor. 'Misschien begin je weer iets te zien.'
We inspecteerden de berg gebroken whiskyflessen en liepen daarna verder over het pad. De droge, bevroren lucht kwam in pluimpjes rook uit ons naar buiten. Een vrij groot beest sprong de heuvel vol gebroken stenen op, of misschien een klein beest en een grote kleine lawine.
'Wat was dat volgens jouw neus?'
'Niet iets wat ik herken. Een soort muskusachtige geur. En ook niet iets waar ik achteraan ga.'
De nacht was zo donker dat hij doorgeprikt was met vurige spikkels. Mijn licht werd beantwoord door een flits op de steile, rotsachtige oever. Ik klom er stuntelig uitglijdend heen, raakte de echo van licht kwijt en vond hem weer, een klein, net gespleten steentje met een stukje mica erin; geen fortuin maar een mooi ding om te hebben. Ik stopte het in mijn zak en we gingen slapen.
Wat is dat toch met boeken met honden?
* Tekst op de omslag van John Steinbeck, Reizen met Charley. Een zoektocht naar Amerika. Vert. door Tineke Funhoff. 12e druk. [Amsterdam]: Olympus, 2019.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten