Hier, aan de rechteroever van de Oude Rijn, woonde de dichter Willem Bilderdijk. Dat is op 't Zand. Heel vroeger had er in dit gebied een kasteel gestaan met die naam. Daaraan herinnert nog de Sandtlaan. Het kasteel was waar nu het fietspad is, voor het oude tolhuis dat er nog staat.
|
Het oude tolhuis. |
|
Huize Bijdorp, met in de verte de poort naar de tuin. |
In de tijd dat Bilderdijk er woonde, was hier een groot buiten: huize Bijdorp. Het huis zelf stond aan de Oude Rijn, aan een straat die, ook nu nog, de Overrijn heet. Daarachter was er een enorme tuin, bijna tot waar het kasteel gestaan had, 'een tuin als een lusthof (...), waarin ook het koetshuis stond, met stalling voor zes paarden, hooizolder en tuinmanswoning (...), met vijvers, een eendenkom, een perceel bos, een moestuin, een boomgaard met exquise vruchtbomen en zelfs een druivenkas'.* In deze tuin stond het huis waar Bilderdijk en zijn gezin in januari 1808 hun intrek namen. Maar het verblijf zou van korte duur zijn. Begin mei waren ze alweer weg. Want Bilderdijk had het er niet naar zijn zin, in Katwijk.
|
De poort naar de tuin. |
Hij zit er dan ook niet vrijwillig. Door de ramp met het kruitschip aan het Leidse Steenschuur op 12 januari 1807 is zijn huis aan de Hogewoerd ontzet en staat op instorten. Bilderdijk en zijn gezin vinden onderdak in Den Haag. Maar in die stad houdt hij het niet uit, door de verstikkende moerasdampen en de volkse drukte op straat. Hij wil weer naar Leiden. Maar daar kan hij door de ramp voorlopig geen woning krijgen. Zodoende zit hij noodgedwongen in Katwijk. In een brief van 27 januari 1808 aan Hendrik Willem Tydeman schrijft hij: 'In Leyden geen woning kunnende krijgen, en in de Haag niet wetende uit te houden van wegens de lucht en 't gewoel, ben ik thands in Katwijk. Niet uit verkiezing, maar uit nood, daar ik nergens een intrek wist te vinden.'
|
Willem Bilderdijk aan Hendrik Willem Tydeman, brieffragment 27 januari 1808,
Universiteitsbibliotheek Leiden, sign. LTK 1099. |
En dat huis in die tuin in Katwijk is ook al niks. In een brief van 19 februari 1808 aan Matthijs Siegenbeek beschrijft hij het als 'een doorvochtig, uitgewoond, en in allen opzichte onbewoonbaar gat van een huis, daar men zich nergens voor wind en kou bewaren kan'.
|
Willem Bilderdijk aan Matthijs Siegenbeek, brieffragment 19 februari 1808,
Erfgoed Leiden en Omstreken, archiefblok familie (Siegenbeek) Van Heukelom. |
In het gedicht 'Mijn buitenverblijf' (Katwijk, 1808) vraagt Bilderdijk zich hardop af wat hij er zoekt, op het platteland van Katwijk:
Mijn Vrienden, 't mag zoo zijn. Ik ben de Haag ontvlucht.
Ik adem, vrij van stank, gewoel, en straatgerucht,
En Haagsche beestlijkheên die voor beleefdheid gelden,
En ruilde 't walglijkst hol voor ruime en frissche velden.
Voorzeker dit 's een goed! wie twijfelt of 't dit zij?
Maar ach! genot van 't Land, is dat gemaakt voor mij?**
Gelukkig, nog voor de zomer kan hij alweer terug naar Leiden, de stad die hij roemt om zijn zuivere lucht.
|
Willem Bilderdijk, door Charles Howard Hodges, olieverf
op doek, 79 x 63 cm, collectie Rijksmuseum Amsterdam. |
Bronnen:
*W.A. Poort,
De droom van de dokter. Hij stond aan de wieg van een badplaats. Katwijk, Van der Lee, 1979, p. 6.
**Willem Bilderdijk, 'Mijn buitenververblijf'. In: De dichtwerken van Bilderdijk. Twaalfde deel. Haarlem, A.C. Kruseman, 1858, p. 104-108. Het fragment staat op p. 104.
Peter van Zonneveld, '"Een verkwikkende wijkplaats". Het Hollandse buitenleven in de Nederlandse literatuur'. In: Rob van der Laarse & Yme Kuiper (red.),
Beelden van de buitenplaats. Elitevorming en notabelencultuur in Nederland in de negentiende eeuw. Hilversum, Verloren, 2005, pp. 212-213.
Rick Honings & Peter van Zonneveld, m.m.v. Marinus van Hattum, De gefnuikte arend. Het leven Willem Bilderdijk (1756-1831). Amsterdam, Prometheus - Bert Bakker, 2013, pp. 266-273.
Wap,
Bilderdijk. Eene bijdrage tot zijn leven en werken. Leiden, E.J. Brill, 1874, p. 92.
Met dank aan Gerard Brouwer, Dik Parlevliet en Rick Honings.